Cello spelen is ingewikkeld. Je moet de klank helemaal zelf maken en alle noten vinden op één zwart plankje. In feite ben je zelf onderdeel van het instrument. Daarom is een goede houding essentieel. Links en rechts doe je totaal verschillende dingen, waarbij je op van alles en nog wat moet letten. Sommige spieren moeten getraind worden. Dan heb je nog de bladmuziek: noten, ritme, streken, dynamiek… En dat alles (lichaam, brein en gevoel) moet uiteindelijk samenkomen in één geheel: een overtuigende vertolking van een muziekstuk.
Je komt alleen verder als techniek en lezen zo veel mogelijk vanzelf gaan, zodat je hoofd vrij is om muziek te maken. En dingen gaan pas vanzelf als je ze vaak hebt gedaan. De cello moet steeds meer een onderdeel van je lichaam worden: je voelt waar alles zit en welke invloed je speelmanier heeft op de klank. Om dat te bereiken moet je regelmatig oefenen, in elk geval dagelijks, en liefst niet te kort. Maar: oefenen is herhalen, dus pas op! Wat je telkens herhaalt, dát oefen je. Zorg dus dat datgene wat je steeds doet goed is.
Nieuwe stukken
Als je nieuwe stukken eerst zo’n beetje doorspeelt, met het idee: de precieze noten, ritme, streken en zuiverheid, dat komt later wel (het kan toch niet allemaal in één keer goed?), raak je meteen al verder van je doel (het stuk goed leren spelen) af. Als je speelt, speel je namelijk altijd bepáálde noten met een bepáálde intonatie, bepáálde ritmes en bepáálde streken. Als die niet allemaal goed zijn, ben je dus iets aan het instuderen wat fout is. Want omdat veel fouten niet toevallig zijn (ze hebben een oorzaak) is de kans groot dat je diezelfde fouten nog eens maakt. Zo studeer je die fouten in, en vervolgens moet je ze er weer uit studeren, wat een enorme omweg is naar je doel. Veel oefenen is dus geen garantie voor vooruitgang. Sterker nog: door veel oefenen kun je achteruit gaan. Namelijk als je (onbewust) fouten telkens herhaalt. Dat kunnen technische fouten zijn, of leesfouten. Daarom is het belangrijk dat je tijdens het oefenen continu oplet of het klopt wat je doet. Thuis moet je je eigen leraar zijn.
Als je een nieuw stuk instudeert, moet je er vanaf het begin naar streven dat de volgende zaken perfect zijn:
– de noten
– de zuiverheid
– het ritme
– de streken (afstreek, opstreek, bogen)
Dat betekent nadrukkelijk niet dat je geen fouten mag maken! Je moet je er alleen wel bewust van zijn en ze meteen verbeteren. Let daarbij op de volgende zaken:
– Als je een fragment opnieuw speelt, zorg dan dat de streken kloppen. Zoek dus even uit of de eerste noot van het fragment op- of afstreek is in het stuk.
– Als een noot onzuiver is, oefen je die met de vorige noot erbij. Het punt is namelijk niet dat je vinger niet op de juiste plek staat, maar dat je daarvóór een foute beweging hebt gemaakt. Die vorige noot moet dan wel zuiver zijn.
Vergrootglas
In de volgende opzichten hoef je nog niet meteen te doen wat er staat:
– het tempo. Je speelt in het begin zo langzaam dat je alles wat hierboven staat, kunt realiseren.
– de dynamiek. Je speelt alles sterk, ook wat eigenlijk zacht moet. Zo hoor je beter wat je doet.
– de articulatie. Je plakt alle noten zoveel mogelijk aan elkaar. Ook dit maakt dat je beter hoort wat je doet. En dat je beter voelt hoe je van de ene noot naar de andere gaat.
Deze drie dingen vormen samen een ‘vergrootglas’ waardoor je noten, ritme, streken en zuiverheid heel precies en degelijk instudeert, zonder angst en met zelfvertrouwen. Zelfvertrouwen krijg je namelijk als je van jezelf dingen fout mag doen. Je moet je fouten onder ogen zien (zonder frustratie), dus goed hoorbaar maken, zodat je ze kunt verbeteren.
Daarentegen is zachtjes spelen om eventuele fouten te camoufleren (ook tegenover jezelf) natuurlijk niet de goede weg naar verbetering, sterker nog: het is een doodlopende weg. Je blijft de fouten ‘stiekem’ maken en zult het stuk nooit goed en met overtuiging kunnen spelen. Verder: als je een stuk sneller speelt dan je kunt, studeer je een paniekgevoel in, dat ook funest is voor je zelfvertrouwen.
Zo studeren kan betekenen dat je op één dag niet aan het hele stuk toekomt. Dat is niet erg. Liever vier maten perfect dan zestien maten ongeveer.
Controle
Maar hoe weet je of je iets goed instudeert? Soms heb je een audio van het stuk. Die kun je beluisteren of eventueel meespelen. Wacht daar niet te lang mee! Zuiverheid kun je ook vaak met losse snaren controleren. Als je merkt dat je iets fout doet (je komt bijvoorbeeld niet uit met je streek), onderzoek dan hoe dat komt en maak een aantekening in je muziek. Denk je dat alles klopt? Neem het stuk dan op en stuur het naar mij toe, dan luister ik even. Begrijp je iets niet? Stuur mij dan een berichtje, dan leg ik het uit.
Als je al langer met een stuk bezig bent
Als er toch fouten in je spel zijn geslopen of dingen moeilijk blijven, speel dan niet verder als je het eindelijk één keer goed hebt gedaan. Want: oefenen is herhalen. Als bijvoorbeeld een noot na een positiewisseling vier keer vals was en daarna één keer zuiver, dan heb je de foute positiewisseling vier keer zo goed geoefend als de zuivere. Dan kun je niet verwachten dat je die noot de volgende dag in één keer zuiver pakt. Herhaal de goede versie dus totdat je het vaker goed hebt gedaan dan fout.
Als je oefent, moet je altijd een duidelijk doel hebben. Weet wat je wilt bereiken met het oefenen. Anders ga je gewoon je stukken doorspelen en studeer je misschien fouten in.
Doelen kunnen bijvoorbeeld zijn:
– Een stuk of fragment foutloos instuderen. En het daarna opnemen.
– Bepaalde ingestudeerde fouten eruit studeren.
– Het tempo hoger krijgen of met audio mee kunnen spelen.
– Een stuk of fragment uit het hoofd spelen, zodat je beter kunt luisteren naar je klank of kunt kijken naar je strijkstok.
– In een bepaald stuk meer vibreren.
– Meer gevoel in een stuk leggen.
– Iets anders realiseren wat in de les is besproken.
Veroordeel je eigen spel nooit in het algemeen, zo van: het ging waardeloos, het lukte gewoon niet. Daar heb je niks aan. Echt studeren is: uitzoeken waar precies het probleem zit. Wát lukt er niet? Hoe komt dat? Hoe kun je het probleem oplossen?
Les nemen is een kunst
Als je op deze manier oefent, heb je meer aan je les. In een goede les gebeurt meer dan dat de leerling iets speelt en dat de docent dan zegt wat hij of zij ervan vond en wat er beter kan. In een goede les stelt de leerling vragen, vertelt waar hij/zij zelf nog niet tevreden over is en zoekt dan samen met de docent een oplossing. En als je bij het oefenen doelen hebt gesteld, heb je meer te vragen in de les en heb je daar meer aan.