Sinds duizenden jaren zijn overal ter wereld strijkinstrumenten gemaakt. Tussen al die instrumenten zijn natuurlijk grote verschillen geweest wat betreft de vorm, de grootte, het gebruikte materiaal, het aantal snaren, de stemming en de speelhouding. Steeds heeft men geprobeerd de instrumenten te verbeteren: ze mooier te laten klinken en beter bespeelbaar te maken. Veel instrumenten zijn verdwenen en vervangen door andere.
Zo gaat dat met de meeste gebruiksvoorwerpen. Nog altijd worden er nieuwe, snellere, schonere en zuinigere auto’s bedacht, slimmere computerprogramma’s enzovoort.
Daarom is het bijzonder dat de viool, de altviool, de cello en de contrabas sinds eeuwen nauwelijks meer zijn veranderd. Rond 1700 werkten er in Italië vioolbouwers (een vioolbouwer bouwt ook altviolen en cello’s) die zulke mooie instrumenten maakten dat ze nog steeds als voorbeeld dienen voor de vioolbouwers van nu. De instrumenten die zij hebben gemaakt (Antonio Stradivari was de bekendste) worden nu nog bespeeld door beroemde musici.
Omdat onze strijkinstrumenten in hun huidige vorm dus al zo lang bestaan, is er heel veel geweldige muziek voor geschreven. Dat begon dus rond 1700 en gaat nog steeds door.
De cello is misschien wel hel meest veelzijdige strijkinstrument, want hij kan heel laag én heel hoog. Een cello kan dus prima begeleidende baspartijen spelen, maar ook juist de boventoon voeren. In elk orkest zitten een heel aantal celli, en ook in de kamermuziek is de cello belangrijk, bijvoorbeeld als onderdeel van het strijkkwartet, waarvoor heel veel muziek is geschreven. Ook is er veel repertoire voor cello en piano, en voor solocello met orkest.