De cellosonate van Debussy, en Pierrot

Er is veel discussie geweest over de vraag in hoeverre Debussy’s cellosonate is geïnspireerd door de figuur Pierrot. In elk geval sprak Debussy dat zelf op zeker moment nadrukkelijk tegen. Wel staat vast dat Debussy is opgegroeid met de figuur Pierrot, en dat hij ook andere werken op dergelijke karakters uit de commedia dell’arte heeft gebaseerd.

De sonate werd in 1916, voor de eerste officiële uitvoering, getryout door Louis Rosoor, een cellist die geregeld was door een vriend van Debussy. Volgens deze Rosoor had de componist zelf hem verteld dat de sonate op de figuur Pierrot was gebaseerd. Hij had er zelfs per deel Pierrot-verhaaltjes bij verzonnen, die hij ook met het publiek deelde, om de muziek toegankelijker te maken. Hij probeerde deze verhaaltjes (dit programma) zelfs in de gedrukte versie te krijgen. Debussy stak hier een stokje voor, kon Rosoor sowieso niet uitstaan en deed het hele Pierrot-idee af als onzin.

Toch sluit met name het dichtwerk Pierrot Lunaire van Albert Giraud qua sfeer, grilligheid en absurditeit opmerkelijk goed aan bij de sonate. En ook qua vorm: in Girauds gedichten worden frases van het begin herhaald in het midden en aan het eind. Dat gebeurt ook met de thema’s van de verschillende delen van de sonate. De sonate is dan ook op te vatten als drie muzikale gedichten als uitbreiding van Girauds Pierrot Lunaire, waarvan ik 21 gedichten heb geprobeerd te vertalen.

Pierrot Lunaire (Albert Giraud)

1. Maandronken

De wijn die we met onze ogen drinken
regent ‘s nachts van de maan in stortbuien,
zoals een springtij de horizon doet overstromen.
Talloze verderfelijke en zoete verlangens
drijven in overvloedige stromen.
De wijn die we met onze ogen drinken
regent ‘s nachts van de maan in stortbuien
De dichter, in extase,
drinkt gulzig uit de heilige kelk.
Naar de hemel heft hij zijn verrukte hoofd
en met wankelende teugen
slaat hij de wijn achterover
die wij met onze ogen drinken.

2. Colombine

De zwakke knoppen van maanlicht,
die bleke en wonderbaarlijke rozen
bloeien in de zomernachten.
O, kon ik er maar ééntje plukken!
Om mijn zwaarmoedige hart te verlichten
zoek ik in de nachtelijke rivier
de zwakke knoppen van maanlicht,
die bleke, witte, wonderbaarlijke rozen.
Mijn verlangen zou zijn vervuld
als ik de bleke bloesems van de maan
voorzichtig bij elkaar kon rapen,
en vol tederheid jouw donkere bruine
lokken ermee kon bestrooien.

3. De dandy

Een spookachtige lichtstraal verlicht vannacht
alle kristallen flacons op de heilige
zwarte wastafel van de zwijgzame dandy van Bergamo.
In die indrukwekkende kelk van bewerkt brons
klinkt helder de metalige lach van de fontein.
Een spookachtige lichtstraal verlicht vannacht
alle kristallen flacons.
Pierrot, met een wassen kalmte, staat te mijmeren
en bedenkt hoe hij zich vannacht zal beschilderen.
Het plantaardige rood en het groen
van de dageraad verwerpend
besmeurt hij zijn hele gezicht volgens de laatste mode
met een grillige manestraal.

4. Een bleekzuchtige wasmeid

Een bleekzuchtige wasmeid wast in de nacht
witte zijden kledingstukken,
blote, sneeuwwitte zilverachtige onderarmen
naar beneden uitstrekkend naar de stroom.
Over de open plek blazen milde briesjes
zacht op hun onzichtbare fluiten.
Een bleekzuchtige wasmeid wast in de nacht
witte zijden kledingstukken,
die hemelse schat.
Zacht geliefkoosd door de takken spreidt ze
op de duistere weide al haar door maanlicht
doorweefde linnengoed uit,
een bleekzuchtige wasmeid.

5. Wals van Chopin

Zoals een dralende druppel bloed
de lip van een teringlijder bevlekt,
zo is deze muziek doortrokken van een
morbide, dodelijke betovering.
Wilde, extatische harmonieën
maskeren de ijzige aanraking
van het noodlot,
zoals een dralende druppel bloed
de lip van een teringlijder bevlekt.
Vurige, vrolijke, zoete en verlangende,
melancholieke sombere walsen
die door mijn zinnen trekken zoals
een dralende druppel bloed!

6. Madonna

Sta op, Madonna, o moeder aller smarten,
bestijg het altaar van mijn verzen.
Bloed stroomt van uw magere boezem
waar het zwaard van van de razernij het doorboorde.
Uw voor altijd gapende wonden zijn als oogleden,
rood en open.
Sta op, o moeder aller smarten,
bestijg het altaar van mijn verzen.
In de opengereten armen houdt gij
het heilige lichaam van uw zoon,
hem tonend aan de mensheid –
Toch wenden de ogen van de mensen zich af,
o moeder aller smarten!

7. De ziekelijke maan

Jij ziekelijke, stervende maan,
hoog op ‘s hemels duistere sponde,
jouw blik, zo koortsachtig groot
lokt mij, als een vreemd betoverend lied.
Met onvergolden liefdespijn sterf je,
met je diepverborgen verlangen,
jij ziekelijke, stervende maan,
hoog op ‘s hemels duistere sponde.
De minnaar, geprikkeld door een scherpe begeerte,
roekeloos zoekend
naar de omhelzing van de liefde
verlustigt zich in jouw heldere lichtspel,
in jouw bleke en door pijn veroorzaakte stroom,
jij ziekelijke, stervende maan.

8. Nacht

Zware, mistroostige, reusachtige, zwarte motten
hakten de heldere zonnestralen in de pan.
Als een dichtgeslagen toverboek
tobt de verre lucht in stilte.
Vanuit mistige diepe krochten
rijzen geuren op die de herinnering vernietigen.
Zware, mistroostige, reusachtige, zwarte motten
hakten de heldere zonnestralen in de pan
en fladderden vanuit de hemel omlaag naar de aarde
met mistroostige vleugels, ongemerkt,
grote horden monsters,
op de harten en zielen van de mensheid,
zware, mistroostige, reusachtige, zwarte motten.

9. Gebed tot Pierrot

Pierrot! Ik ben het lachen verleerd!
De vrolijkheid van het leven verdwijnt.
Zwart wappert de vlag nu aan mijn stok.
Pierrot, ik ben het lachen verleerd.
O, genezer van zielen, sneeuwman van verzen,
koning van de maneschijn, Pierrot,
geef mij nog één keer mijn plezier terug!

10. Roof

Oude, koninklijk rode robijnen,
bloedige druppels oude glorie
sluimeren in de holle doodkisten,
begraven in de gewelfde spelonken.
Laat in de nacht, met vrolijke metgezellen
daalt Pierrot af om oude, koninklijk rode robijnen te roven,
bloedige druppels oude glorie.
Maar daar, terwijl al hun haren recht overeind gaan staan,
verandert een helse angst hen in standbeelden;
door het onheilspellend duister,
als ogen vanuit de holle doodkisten
kijken oude, koninklijk rode robijnen hen woedend aan.

11. Rode massa

In de afschrikwekkend macabere mis
waar goud oogverblindend blinkt
in het flakkerend licht van kaarsen
komt Pierrot naar het altaar.
Zijn hand, bekleed met gratie
verscheurt de priesterlijke gewaden
voor de afschrikwekkend macabere mis
waar goud oogverblindend blinkt.
Als in een zegening
toont hij de bange mensen
de druipende karmozijnrode hostie:
zijn hart – met bloedige vingers
in de afschrikwekkend macabere mis.

12. Lied van de galgen

De hologige hoer met magere keel
zal zijn laatste minnares zijn.
Door al zijn gedachten heen dringt als een boor
De hologige hoer met magere keel.
Dun als een hark, om haar nek een varkensstaart.
Met alle plezier zal ze de schurk omhelzen,
de hologige hoer!

13. Onthoofding

De maan, een gepoetst kromzwaard
op een zwart zijden kussen
zo vreemd groot, hangt dreigend
in de smartelijk duistere nacht.
Pierrot, rusteloos zwervend
kijkt omhoog, vervuld van angst
voor de maan, dat gepoetste kromzwaard
op een zwart zijden kussen.
Als espenblaadjes zijn zijn knieën.
Bezwijmend wankelt hij, en stort dan in.
Hij denkt dat het sissende wraakzuchtige staal
oordelend op zijn nek zal vallen.
De maan, een gepoetst kromzwaard.

14. De kruisen

Heilige kruisen zijn de verzen
waar de dichters in stilte bloeden,
verblind door het pikken van de gieren
die rondvliegen in een spookachtige warboel.
Zwaarden hebben zich tegoed gedaan aan hun lichamen
badend in de scharlakenrode bloedstroom.
Heilige kruisen zijn de verzen
waar de dichters in stilte bloeden.
Dan komt de dood; verspreid wordt de as –
ver weg het gekrijs van de gieren.
Langzaam gaat de zon onder in rode stralenpracht
als een glorieuze koningskroon.
Heilige kruisen zijn de verzen.

15. Nostalgie

Van een zoete droefheid is de zucht van kristal
die opstijgt van Italiës oude toneelspelers,
droevig treurend dat Pierrot zo modern
en zo ziekelijk sentimenteel is geworden.
En die zucht weerklinkt in de woestijn van zijn hart,
stomme klanken die door al zijn zinnen trekken,
van een zoete droefheid, zoals een zucht van kristal
die opstijgt van Italiës oude toneelspelers.
Nu zweert Pierrot de tragische stijl af
door de bleke vuren van het maanlandschap,
door de schuimende lichtstroom stijgt het verlangen op
hoog golvend naar de hemel van zijn oorsprong,
met een zoete droefheid, zoals de zucht van kristal.

16. Wreedheid

Door de kale kruin van Cassander
wiens gegil de lucht verscheurt
boort Pierrot op een gespeeld tedere manier
met een hersenboor.
Dan duwt hij met zijn vinger
voortreffelijke tabak, geteeld in Turkije
in de kale kruin van Cassander
wiens gegil de lucht verscheurt.
Dan, na een kersenhouten pijpensteel recht
in het gladde oppervlak te hebben geschroefd,
gaat hij rustig zitten en rookt hij paffend
de voortreffelijke tabak, geteeld in Turkije
uit de kale kruin van Cassander.

17. Parodie

Met breinaalden, blinkend en glad
in haar grijze haar gestoken,
zit de chaperonne te mompelen,
gekleed in een karmozijnrode jurk.
Ze hangt rond in het prieel.
Ze heeft Pierrot vurig lief,
met breinaalden, blinkend en glad
in haar grijze haar gestoken.
Maar, luister, wat een gefluister,
een koele westenwind giechelt zachtjes.
De maan, die verdorven spotter
bootst nu met zijn lichte stralen
breinaalden na, blinkend, glad.

18. De maanvlek

Met een sneeuwwit vlekje van maanlicht
op de rug van zijn zwarte geklede jas
loopt Pierrot de avond in
op zoek naar geluk en avontuur.
Maar wat nou! Is er iets mis met zijn verschijning?
Hij inspecteert zichzelf aan alle kanten.
En dan ziet hij het – een sneeuwwit vlekje van maanlicht
op de rug van zijn zwarte zijden geklede jas.
Wacht, denkt hij, dat moet een stukje gips zijn!
Hij veegt en veegt, maar het verdwijnt niet.
Dus gaat hij door, briesend van ergernis,
wrijft en wrijft, tot de vroege ochtend.
Gewoon een sneeuwwit vlekje van maanlicht.

19. Serenade

Met een veel te grote strijkstok
krast Pierrot op zijn altviool;
als een ooievaar, staand op één been
tokkelt hij wat voor zich uit.
Opeens komt Cassander eraan,
woedend op deze nachtelijke virtuoos.
Met een veel te grote strijkstok
krast Pierrot op zijn altviool;
Dan gooit hij de altviool aan de kant.
Met zijn sierlijke linkerhand
grijpt hij de kaalkop bij de hals –
en bespeelt hém, dromerig,
met een veel te grote strijkstok.

20. Thuisreis

De manestraal is het roer,
een witte waterlelie de boot.
Daarmee vaart Pierrot naar het zuiden,
met de wind in de zeilen.
De rivier neuriet diepe tonen
onder het bootje dat hem doorsnijdt.
De manestraal is het roer,
een witte waterlelie de boot.
Naar Bergamo, zijn geboortestreek
keert Pierrot weer eens terug.
Vaag gloort al in het oosten
de groene dageraad.
De manestraal is het roer.

21. O oude geur

O oude geur van lang-voorbije dagen,
bedwelm nog één keer mijn zinnen!
Een vrolijke zwerm onbeduidende gedachten
doordringt de zoele lucht.
Een opwelling van geluk doet me streven naar vreugde
die ik te lang heb veronachtzaamd.
O oude geur van lang-voorbije dagen,
bedwelm mij nogmaals!
Nu is al mijn verdriet verjaagd
en vanuit mijn zonovergoten raam
zie ik weer de prachtige wereld
en droom ik voorbij de heldere horizon.
O oude geur van lang-voorbije dagen.